In De Assendorper van oktober 2013 stond in de rubriek ‘De eerste herinneringen aan de wijk’ een artikel over Jan Stuiver (25 oktober 1947 – 10 januari 2017). Jan was de zoon van Jan Stuiver en Johanna Willemina de Wolf. Zij hadden in de periode 1930 tot 1950 een taxibedrijf en een garage in de Groenestraat op nummer 45 en 47. In het artikel is een stukje levensverhaal van Jan opgetekend, met daarbij een foto van hem op zijn driewieler vlak voor zijn ouderlijk huis. Op de achtergrond is nog net de Molenweg te zien.
Het artikel is destijds geschreven door Sjoerd Litjens en met zijn toestemming en die van mevrouw Stuiver, mag het artikel op de site worden geplaatst. Sjoerd is journalist, schrijfcoach, freelanche documentaire maker en gespecialiseerd in het vastleggen van levensverhalen. (www.sjoerdlitjens.nl)
Het artikel is destijds geschreven door Sjoerd Litjens en met zijn toestemming en die van mevrouw Stuiver, mag het artikel op de site worden geplaatst. Sjoerd is journalist, schrijfcoach, freelanche documentaire maker en gespecialiseerd in het vastleggen van levensverhalen. (www.sjoerdlitjens.nl)
Met die kip zonder kop fietste ik naar huis
“Ik ben een kind van de jaren vijftig, geboren in 1947. Ik ben een nakomertje; had drie zussen en dus eigenlijk vier moeders. We woonden in de Groenestraat, waar mijn vader een garagebedrijf had. Denk ik aan mijn jeugd in Assendorp dan denk ik als eerste aan de twee winters dat het zo hard ijzelde en zo koud was dat de straten veranderden in een ijsbaan. Overal op straat werd geschaatst. Centimeters dik stond het ijs op de kinderkopjes. De straat, dat was onze speeltuin. Er waren nauwelijks nog auto’s. We voetbalden, deden stoepje tikken met de bal of knikkeren.Ook was ik als kind vaak met mijn vriendjes in park de Weezenlanden te vinden. Waar nu de kinderboerderij is, waren toen grote rietvelden met veel kievitsbloemen. Dan speelden we verstoppertje. Je kon net boven het riet uitkijken. We maakten gangen waar je doorheen kon kruipen. Het was een soort doolhof. Als zoeker had je een fluitje. Als je daarop blies, moest iedereen in het veld rechtop gaan staan, zodat je snel kon zien waar iedereen verstopt zat en vervolgens moest je in het doolhof gaan
zoeken en tikken. Ook was ik vaak op en rond de grote spoorbrug te vinden. Daar reed ik dan met de trapfiets die mijn vader had gemaakt tegenop. Nu nog altijd, als ik naar de IJssel rijd om een rondje te
fietsen, ga ik over de brug in plaats van door de tunnel. Als klein kind scheurde ik precies daar voor de bussen van de VAD langs. En omdat wij een van de eerste families in Zwolle waren met een telefoon thuis, werd mijn vader dikwijls opgebeld, dat ik weer gevaarlijk bezig was en dat ze me moesten komen halen. Dat fietsen zat er dus al vroeg in. Toen ik wat ouder was, een jaar of tien, fietste ik vaak naar Schelle waar mijn opa en oma woonden op een boerderij. Bijna wekelijks werd daar voor mijn ogen een kip geslacht. Zo de kop eraf. Met die kip zonder kop fietste ik vervolgens zo hard als ik kon naar huis. Ik vond het een beetje eng zo’n kip zonder kop. Maar mijn moeder was er maar wat blij
mee. Die rookte de kip en maakte er de heerlijkste soep van. Van nog wat later, toen ik veertien was, herinner ik me de wielerronde van Assendorp, met prijzen en premies in natura, beschikbaar gesteld door de lokale middenstand. Dat heeft mij geïnspireerd om wielrenner te worden (Jan Stuiver was in de jaren zeventig een verdienstelijk internationaal veldrijder, SL). Vele jaren later reed ik als amateur
mee in diezelfde ronde van Assendorp. De premie die ik won was een knickerbocker en lange sokken beschikbaar gesteld door een kledingzaak in de Assendorperstraat.”
Litjens, S. (2013, oktober). Met die kip zonder kop fietste ik naar huis. De Assendorper, p. 11.